Door Tanny Louwerse

Ik groeide op op het Zeeuwse platteland. Er waren geen buurkinderen; ik had alleen mijn drie jongere zusjes om mee te spelen. Maar borduren kun je alleen. Op mijn vijfde maakte ik mijn eerste borduurwerk, op kartons met voorgedrukte tekeningen. Ik moet het van mijn moeder geleerd hebben, maar zelf vond zij handwerken helemaal niks.
Toch kreeg ik voor mijn zevende verjaardag van haar een kleedje om te borduren.

Het was kort na de Watersnoodramp, en ik was voor drie maanden ondergebracht bij mijn oom en tante in Bleiswijk
Het was mijn tante die, ondanks haar drukke gezin, tijd maakte om mij te helpen met het kleedje.
De handwerkles in mijn klasje in Krabbendijke was geen succes. Ik breide altijd óf te strak, óf te los, en moest telkens weer uithalen en opnieuw beginnen. Maar er kwamen anderen op mijn pad van wie ik kon leren, zoals de uitstekende handwerk juf op de Mulo.

Mijn moeder draaide later bij. Zij bewonderde mijn werk en begon zelfs ook te borduren. Toen ze al ruim 70 was, borduurde zij met wol een groot wandkleed, dat na haar dood vele jaren bij mij op zolder lag.

Ik heb er lang over nagedacht hoe ik dat wandkleed nieuw leven in kon blazen. Ten slotte heb ik de stoute schoenen aangetrokken en de schaar er in gezet. Ik maakte vier nieuwe werkstukken, één voor mijzelf en één voor elke zus.
En natuurlijk gesigneerd: met haar initialen én de mijne.

Categorieën: BerichtenBlog