Door Nelleke Ganzevoort
Een poosje geleden ben ik weer begonnen met spinnen. Ik had het als tiener geleerd, in de jaren zeventig, en daarna heel lang niet meer gedaan. Maar toen kwam mijn moeders oude Louet bij mij wonen. Een flinke voorraad vuile vachten volgde en daarna een kaardmolen.
Sommige delen van de vacht zijn op het schaap al zo vervilt dat ze niet te spinnen zijn, maar niet al te smerig. Ook bij het kaarden valt wol af. En tijdens het spinnen heb ik regelmatig restplukken, die te kort en onregelmatig zijn om fijn te spinnen. Al dat ‘afval’ gaat in een lingeriezakje. Als het zakje vol genoeg is, was ik het mee in een gewone machinewas.
De eerste verrassing was dat uit al die zakjes eieren kwamen. Eieren van vilt, of vreemde figuren van aan elkaar gegroeide kleine eieren. Waarom wol een ei wil vormen? Geen idee.
De tweede verrassing was dat uit sommige zakjes gewoon een verzameling rommel kwam. Kleine eieren, rare vormpjes, sliertjes. Hmm.
Nu denk ik erover na hoe ik de vorm kan beïnvloeden, zodat er iets interessants uit mijn zakje komt. En of ik dat wel wil – of wil ik liever gewoon afwachten wat er gebeurt?
En tenslotte: wat ga ik doen met deze eieren. Borduren? Bewerken met naaldkant? Frivolité zou vast ook leuk zijn …